Sagen en legenden

Elk dorp heeft zijn sagen en legenden. Veel van deze ‘fantastische’ verhalen zijn verloren gegaan, andere dreigen uit het collectief geheugen te verdwijnen. Gelukkig werd in de tweede helft van de 20ste eeuw hiernaar heel wat onderzoek gedaan. De verhalen werden opgetekend en zo voor het nageslacht bewaard. Dat was ook voor Widooie het geval. Het betreffen verhalen over Widooie of algemene ‘verhalen’ die in Widooie opgetekend werden. We hebben de verhalen in verschillende categorieën opgedeeld. Achter elk verhaal staat het jaar van de optekening. Bij elke categorie werd een woordje uitleg gegeven. Sagen zijn mondeling vertelde, aan een bepaalde tijd en plaats gebonden, verhalen uit de volksfantasie die als werkelijke voorvallen worden aanvaard. Men onderscheidt mythologische sagen, waarin bovennatuurlijke wezens of mensen met bovennatuurlijke krachten (geesten en spoken, terugkerende doden, weerwolven, heksen, tovenaars, duivels en demonen) de hoofdfiguur spelen; historische sagen waarin dergelijke wezens dan weer niet op het voorplan staan (maar wel verzonken klokken, gebouwen, verborgen schatten en roversbenden) en tenslotte etymologische sagen. Bij de verschillende ‘rubrieken’ volgt eerst een woordje uitleg over het soort verhalen. Vervolgens vermelden we de opgetekende verhalen.

Aardgeesten

Aardgeesten worden in de traditionele sagen vaak kabouters, dwergen, hussen of alvermannen genoemd (denk maar aan het populaire jeugdfeuilleton ‘Johan en de Alverman’). Deze aardgeesten zouden een verre herinnering zijn aan de heidense vegetatie- of vruchtbaarheidsdemonen. Er is ook een gelijkenis met de geesten van de doden. In oude sagen werden aan deze aardgeesten vooral slechte eigenschappen toegeschreven: ze roofden kinderen, ze aten mensenvlees. In de loop van de eeuwen werd hun blazoen opgepoetst en werden ze als goedhartig en dienstvaardig beschreven.

De alvermannetjes kwamen ’s nachts de huizen van de mensen poetsen. (1967)

Heksen

In bijna elk dorp kon men vroeger een heks aanwijzen. Een vrouw die er nogal slordig uitzag, of een oude en lelijke vrouw, werd gemakkelijk als heks aangewezen. Al wat in de besloten dorpsgemeenschap misliep of niet dadelijk verklaarbaar was, werd haar toegewezen. Ze kreeg een grote macht toegemeten. Ze kon toveren, zich in dieren veranderen, onheil stichten en de mensen kwaad berokkenen.

In Widooie kwamen de heksen regelmatig in een weide dansen. Men hoorde dan muziek, maar men kon niemand zien. Na afloop vond men een grote ronde kring rond een boom. Het gras was ook altijd platgedrukt waar de heksen hadden gedanst. Tijdens hun dans zongen de heksen: “Pliereplareploe, pliereplareploe!” Enkele knechten uit een nabijgelegen hoeve zongen de heksen na: “Pliereplareploe!” De heksen antwoordden: “Je hebt met ons meegezongen, nu moet je ook met ons meedrinken!” Daarop gooide de heksen iets naar de knechten. De knechten dachten dat het een drinkbeker was, maat het bleek een koeienpoot te zijn. (1947)

Enkele bange meisjes haastten zich voorbij een boom waarin altijd een uil zat. Wat verderop woonde een oude vrouw in een lemen huisje. Toen de meisjes er voorbijkwamen, zei de vrouw: ‘Ha, ha, ik zal jullie nog wel krijgen!’ (1967)

Twee echtparen vertrokken om middernacht op bedevaart naar Luik. Toen één van de mannen een boodschap ging doen achter een struik, hoorde hij mooie muziek. De man ging kijken en zag in de weide heksen dansen. Hij vertelde aan de anderen echter niets van wat hij had gezien. Even later moest ook de andere man een boodschap doen. Nu wisten ze allebei dat er heksen in de weide waren. De mannen waren zo bang dat ze met hun vrouw onder geen beding door de weide wilden gaan. ’s Ochtends was in de weide een grote kring te zien. (1967)

Bij een familie in Widooie kwam vaak een vrouw om een boterham vragen. Op een dag vroeg de vrouw aan het jongetje dat de deur openmaakte: ‘Hoe gaat het met je kleine broertje?’, waarop het jongetje antwoordde: ‘Ik heb er nog geen’. Toen het broertje van de jongen een tijdje later werd geboren, lag het de hele tijd te huilen. Het kind stopte alleen met huilen wanneer het uit de wieg werd genomen. Uiteindelijk besloten de ouders met het kindje naar de paters te gaan. De paters sneden het kussen open en stelden vast dat het vol spelden zat. (1967)

Een jongen die met één van zijn duiven deelnam aan een wedstrijd, kwam voorbij het huis van een heks, die vroeg: ‘Ga je weer met de duiven spelen, jongen?’ De duif van de jongen kwam na de wedstrijd nooit meer terug. Bij de volgende wedstrijd kwam de jongen weer voorbij het huis van de heks. Omdat de vrouw binnen was, riep de jongen: ‘Ik ga weer met de duiven spelen!’ Ook die keer kwam de duif niet meer terug. (1967)

Een familie uit Widooie had een hoeve gekocht in Vechmaal. Telkens wanneer ze stro gingen halen en op de terugweg voorbij het huis van de heks kwamen, viel de kar om, zodat het stro in de beek terecht kwam. Als ze een andere weg namen, gebeurde er niets. (1967)

Toen een man met een hooiwagen in Vechmaal voorbij het huis van een oude vrouw reed, riep deze: ‘Die wagen zal nog omkantelen!’ Wat verderop kantelde de wagen inderdaad om. Later bleek dat de dochter van die vrouw ook een heks was (1967)

Een man die door toedoen van een heks luizen had gekregen, was gestorven. Toen men het lichaam in de doodskist wilde leggen, heeft men de dode man eerst nog een ander hemd moeten aantrekken. Het hemd dat hij droeg, zat immers vol luizen. (1967)

Tijdens de winter was de vijver tegenover de kapel helemaal bevroren, zodat de kinderen er vaak op het ijs kwamen spelen. Hoewel er tijdens die periode van het jaar geen vers fruit was, had een heks een mooie rode appel op het ijs gelegd. Gelukkig had een vrouw uit de buurt de appel zien liggen. Vóór de kinderen de appel hadden gezien, stampte de vrouw de vrucht stuk. (1967)

In Widooie was een heks in het kippenhok gekropen. Wanneer de mensen kwamen kijken, gooide de heks hen vol met kippendrek. (1967)

In een brouwerij in Widooie wilde geen enkele knecht blijven werken; allemaal werden ze ’s nachts immers geplaagd door een zwarte kat die hen deed schrikken of hen verbrandde. Toen de brouwer weer een nieuwe knecht in dienst had genomen, sprak zijn vrouw: ‘Die zal ook weer niet lang blijven!’ De knecht had de verhalen over de zwarte kat echter gehoord. Zodra het dier ’s nachts langs een klein gat naar binnen sloop, goot de knecht kokend water over de kat. De volgende ochtend lag de vrouw van de brouwer helemaal verbrand in bed. (1967)

In Widooie woonde een heks die de mensen vol luizen kon zetten. In een huis hing men een kruis boven de deur om te voorkomen dat de heks binnenkwam. Wanneer de heks bij een vrouwtje om een aalmoes of een boterham kwam vragen, maakte het vrouwtje eerst een kruisteken met wijwater (1967)

Historische sagen

Historische sagen zijn verhalen opgebouwd rond (al dan niet vermeende) historische figuren of bestaande gebouwen of locaties.

‘De boerendanswei had de naam een soort hoofdkwartier van heksen te zijn. De katten dansten er vroeger elke nacht in volle vaart rond de boom die op een heuveltje, in het midden van de weide stond. Al dat geren liet in het gras een wijde kring indrukken van poten achter. Destijds had Koninksem een brave pastoor die toeliet dat zijn parochianen tot halftwaalf dansten. Een speelman uit Vechmaal trad op als balmeester. Op een zekere zondag trok de speelman in flink beschonken toestand terug naar huis, toen hij voorbij de Boerendanswei kwam. Daar zag hij zich plots omringd door talrijke katten die dansten, sprongen en miauwden. Een grote zwarte kat sprak tot de speelman: ‘Gij hebt zolang voor die van Koninksem gespeeld, doe ons nu het plezier hier in de wei voor ons te spelen’. De muzikant stemde toe, ging onder de boom op het heuveltje zitten en begon te spelen. De katten dansten lustig rond de boom. Op zeker ogenblik hoorde de man een klank die niet van zijn viool kwam en zei zonder nadenken; ‘God zegene u’ en plots waren alle katten verdwenen. Zich van geen kwaad bewust en nog steeds duidelijk onder de invloed van de drank, viel de speelman onder de boom in slaap. Daar vond een koewachter hem de volgende dag. Deze laatste kon zijn ogen niet geloven dat een levend wezen op die verdoemde plaats lag te slapen en hij wekte de speelman en waarschuwde hem voor het nachtelijk gevaar van de Boerendanswei. De thans nuchtere speelman schrok behoorlijk. Hij zou nog jaren in Koninksem gaan spelen, maar nooit meer langs de Boerendans gaan’.

De familie X vertelde aan een pater dat er altijd een vreemd licht scheen boven een balk in hun huis. De pater raadde hen aan om op die plaats eens goed te zoeken wanneer het licht er nog eens scheen. In de balk vond de familie Broekwillekens een beurs gevuld met goud.(1947)

In de Boerendanswei heeft de bende van X ooit een heel gezin uitgemoord. Toen de politie er aankwam, floot X op zijn honden, waardoor de dieren de politiemannen aanvielen. (1967)

In een café op de Boerendanswei tussen Widooie en Koninksem werd een dansfeest georganiseerd. X viel één van de mannen aan omdat die niet wilde verklappen waar hij zijn geld bewaarde. Bij de slagboom werd de man uiteindelijk toch vrijgelaten. (1967)

Een koopman die samen met zijn hond door de Boerendanswei wandelde, kwam tot zijn grote schrik de bende van X tegen. Omdat de man doodsbang was, liep hij snel naar het café vóór de kerk. Daar de man niet meer naar huis durfde te gaan, mocht hij daar blijven slapen. Een tijdje later kwam zijn hond, die door de rovers was gevangen, ook naar het café. Het arme dier had drie messteken. (1967)

Luchtgeesten

Luchtgeesten manifesteerden zich in de verhalen meestal als vliegende heksen die tijdens de vlucht mooie muziek of het gejank van katten lieten horen. Soms is er ook sprake van vliegende katten (heksen in dierengedaante). Er bestaat een verband met de tocht van de geesten (zielen) door de lucht bij de oude dodencultus.

In het kasteel van Widooie woonde vroeger een zekere X, een generaal die in Rusland in het leger van Napoleon had gevochten. ’s Nachts hoorde men de man hysterisch krijsen en bevelen schreeuwen; hij dacht namelijk dat hij nog steeds in het leger was. Later werd het kasteel bewoond door een baron. Die man ging niet naar de kerk en hij stond bekend als een vrouwenjager. Na zijn dood kwam de baron terug om te spoken (1947)

Een vrouw vond ’s avonds in haar bed altijd stukjes hout die werden gebruikt om de kachel aan te maken. Omdat de vrouw niet wist hoe dat hout in haar bed belandde, ging ze te rade bij de pastoor, die zei: ‘Het is een dode die komt spoken. De volgende keer moet je vragen wat het spook wil hebben.’ Toen de vrouw deed wat haar was opgedragen, antwoordde een stem: ‘Je moet nog op bedevaart gaan naar Sint-Gillis boven Luik’ De vrouw had de stem van haar tante herkend, die nog niet lang geleden was gestorven. De volgende dag ging de vrouw samen met een schaapherder op bedevaart naar Luik. Onderweg sprak de vrouw: ‘Zie je mijn tante daar lopen, terwijl ze aan het bidden is?’, maar de schaapherder zag niets. Toen de vrouw in de kerk van Luik had gebeden, zag ze een damp opstijgen en zei: ‘Kijk, nu is ze verlost. Ze gaat naar de hemel’ (1947)

Op de weg naar Piringen liep ’s avonds altijd een jong katje dat voorbijgangers volgde. Een man had al geprobeerd om het katje te pakken, maar dat was hem niet gelukt. De mensen durfden ’s avonds haast niet meer op die plaats te komen. (1967)

Bij de dreef wandelde ’s avonds een witte juffrouw heen en weer. (1967)

Een jongen die zijn vriendin was gaan opzoeken, kwam op de terugweg een juffrouw in een zwarte zijden jurk tegen. De juffrouw ging zwijgend met de jongen mee. Toen de juffrouw de weg naar het kasteel insloeg, was de jongen zo bang dat hij een grote omweg maakte. (1967)

Een man die omstreeks middernacht terugkwam van de kermis in Bommershoven, kwam op de steenweg een vrouw tegen. De man was bang voor de vrouw, maar hij dacht bij zichzelf dat hij de vrouw wel met zijn stok in de nek kon slaan. Daarop sprak de vrouw: ‘Is het kamp van Beverlo nog ver? Ik wil mijn zoon daar gaan zoeken.’ Daarop antwoordde de man dat ze de steenweg moest volgen tot in Sint-Truiden en dat ze dan nog maar ergens de weg moest vragen. (1967)

Op een dag kwamen X en de moeder van Y met de wagen terug van Herk-de-Stad, toen ze bijna een man omverreden. De man liep te staren naar kleine witte engeltjes die dansten bij een houten kruis langs de weg. Op die plaats was ooit een jongen gestorven en begraven. Later heeft men het stoffelijk overschot naar het kerkhof gebracht, maar het houten kruis heeft men laten staan. Het moet wel een heel brave jongen zijn geweest, want anders zouden er geen engeltjes op zijn graf dansen. (1967)

Een vrouw werd altijd om middernacht wakker wanneer het spook van haar gestorven oom uit Wouteringen naast haar bed stond. Omdat de vrouw niet wist wat ze moest doen, ging ze de pastoor om raad vragen. Toen haar oom de volgende keer verscheen, zei de vrouw op aanraden van de pastoor: ‘Alle goede geesten dienen de Heer’, waarop het spook antwoordde: ‘Ik ook’. Vervolgens vroeg de vrouw aan haar overleden oom: ‘Wat wil je van mij?’ Daarop zei het spook: ‘Een bedevaart naar Zammelen’. Nadat de vrouw in Zammelen Sint-Amandus had vereerd, liet het spook zich niet meer zien. (1967)

Een zekere X zag elke nacht de geest van haar gestorven man verschijnen bij Kattestaart. Elke ochtend lag het hout uit de schuur onder X’ bed. Om de ziel van haar man te verlossen, ging X op bedevaart naar Sint-Gillis in Luik. Gelukkig had een schaapherder van het kasteel de stok genomen, want anders hadden ze de het spook de hele weg moeten dragen. Na het gebed voor Sint-Gilis zag X rook opstijgen. De ziel was verlost. (1967)

De echtgenoot van X had bij het uitgraven van een kelder een pot met geld gevonden. Toen de man het geld in Luik ging omwisselen, kreeg hij slechts de helft van wat het geld in werkelijkheid waard was. Om die reden kon de man niet sterven wanneer zijn tijd was gekomen. Zijn baas sprak tot de man: ‘Sterf maar gerust. Het geld is niet van mij.’ Nadat de man door de pastoor was overlezen, kon hij rustig sterven. (1967)

Op het kerkhof liep een man rond, die zich had verkleed als spook om de mensen bang te maken. Op een dag had iemand de man echter doodgeslagen met een mestvork (1967)

Plaaggeesten

Tot de kwel- of plaaggeesten behoorden o.a de weerwolf en kludde. Deze plaaggeesten overvielen meestal argeloze wandelaars. Tot de kwelgeesten kunnen we ook de ‘maar’ rekenen. ‘Van de maar bereden zijn’ is een uitdrukking die geldt voor een nachtmerrie. Het woord ‘maar’ is verwant met het woord nachtmerrie. ‘Maar’ verwijst niet naar een enge droom, maar naar een beklemmend, verstikkend en verlammend gevoel op de borst, waarbij het slapende of rustende slachtoffer geen vinger kan verroeren. Deze benauwdheid wordt niet beschouwd als een toestand van het eigen lichaam, maar men denkt dat een buitennatuurlijk wezen op de borst van het slachtoffer kruipt, met zijn zware gewicht op hem gaat liggen, en hem zo de adem beneemt.

De juffrouw van het kasteel werd ’s nachts vaak geplaagd door de maar, waardoor ze een benauwd gevoel kreeg. (1967)

Sagen en legenden

Een jongeman had een relatie met een meisje dat in de stad werkte. Toen de jongen op een dag zijn vriendin ging opzoeken, zag hij onderweg dat men iemand ging ophangen. De jongen schrok, maar liep snel door om tijdig bij zijn vriendin te zijn. Bij zijn aankomst in de stad vernam de jongeman tot zijn grote ontsteltenis dat zijn vriendin iets had mispeuterd en daarom werd opgehangen. De jongeman haastte zich naar de plaats waar de galg stond en zag dat zijn vriendin nog leefde. Met de strop om haar hals lachte het meisje en sprak: ‘Een witte juffrouw houdt mijn voeten vast en een witte duif brengt me voedsel en drank.’ Omdat de jongen wist dat zijn vriendin onschuldig was, liet hij de politie komen, die de ware schuldigen in de gevangenis opsloot. Het meisje werd ongedeerd van de galg gehaald en naar huis gebracht. De witte juffrouw moet Onze Lieve Vrouw zijn geweest, en de witte duif de Heilige Geest. (1967)

Vuurgeesten

Als vuurgeesten traden het dwaallicht en de vuurman op. Dwaallichten werden dikwijls beschouwd als zielen van ongedoopte kinderen. Ze zwierven rond en vielen de late wandelaars lastig, om toch nog gedoopt te worden. De vuurman trad op als een bol vuur die uit de lucht viel. Hij achtervolgde de mensen tot aan hun huis, soms in de gedaante van een vuurhond. Hij had het gemunt op wie om vuur gevraagd had.

Vroeger zag men in de grachten vaak dwaallichtjes. Dat waren de zieltjes van ongedoopte kinderen. De lichtjes die men nu nog ziet, zijn glimwormpjes. (1967)

De vuurman kwam aangevlogen uit de beemden en stak het huis van een vrouw in brand. Toen de pastoor het Sint-Jansevangelie begon te bidden, draaide de wind onmiddellijk, zodat er geen andere huizen vuur vatten. (1967)

Weerwolven

De weerwolf was destijds praktisch in elk dorp actief. Hij werd oorspronkelijk voorgesteld als een mens die zijn ziel aan de duivel verkocht had voor een bepaald aantal jaren, in ruil voor macht, geld, eer of ander voordeel. De weerwolf trad vooral op als een man in een wolfsvel, in latere sagen onder de gedaante van een grote angstaanjagende hond. Hij wou de mensen angst aanjagen en in sommige gevallen bleef het daar zelfs niet bij

Een meisje dat op een hoeve van G. werkte, had een relatie met de zoon van de boer. Toen de jongeman met zijn vriendin aan het wandelen was, sprak hij tot het meisje: ‘Ga jij maar verder. Ik moet even een boodschap doen. Mocht er een hond op je af komen, gooi dan deze zakdoek naar het beest.’ Toen het meisje wat verderop een hond tegenkwam, deed ze wat haar vriend haar had aangeraden. Die nacht kon het meisje de slaap echter niet vatten. ’s Ochtends pakte ze al haar kleren in en vertrok. De boer was er nooit in geslaagd om lange tijd een meid in dienst te houden. (1967)

Wanneer men een weerwolf aan de oren trok, dan werd hij weer mens. (1967)

Voor meer informatie, zie ook www.volksverhalenbank.be

 

Leave a Reply

Your email address will not be published.