Alle wegen leiden naar…

Alle wegen leiden naar Rome. Tenminste, zo luidt het spreekwoord. Larie en apekool. Lulkoek. Niets van waar. Op zondag 16.9.2001 heeft heel Widooie ondervonden dat spreekwoorden niets dan bedrog zijn. Althans de deelnemers aan ‘Dorp op stap’ toch. Die weten inmiddels wel beter. De anderen, de thuisblijvers, denken waarschijnlijk nog altijd dat alle wegen naar Rome leiden. Maar ze hebben het mis. Het begon nochtans goed. Met de bus de Fowboer op, en dan de Romeinse kassei. Dat Romeinse liet inderdaad vermoeden dat het richting Rome ging. Maar de weg leidde naar Brussel.Mijn dorp ging op stap. De Minister van Cultuur had het zo beslist. Cultuur was ook voor de gewone mens, zei hij. En dus koos hij uit elke provincie een dorp dat op stap mocht. Naar Brussel. Naar het Paleis voor Schone Kunsten. Afgekort: PSK. Meteen ook de drie letters van de nummerplaat van mijn wagen. Misschien daarom dat Widooie op stap mocht? Samen met Bekkerzeel uit Vlaams-Brabant, Stelen uit Antwerpen, Schuiferskapelle uit West-Vlaanderen en Rupelmonde uit Oost-Vlaanderen. Mijn dorp stond meteen op stelten. Er dienden veiligheidsmaatregelen getroffen te worden. Je kon een heel dorp niet zomaar onbeheerd achterlaten. Mijn vader, Lucienne(1) en Roberte van Bohle(2) bleven alleszins thuis. Zij zouden de Pûndjêl wel bewaken. Georges van de Spar(3) hield een oogje in het zeil in het centrum. En ook op Proek, het Treutje en de Fowboer zorgden de nodige achterblijvers dat het onveiligheidgevoel beperkt bleef.Want dat onveiligheidgevoel, dat was er wel. Een week eerder was het kasteel van Sjotse immers gedeeltelijk in de as gelegd. En vijf dagen eerder vlogen de gekaapte vliegtuigen zich in New York en Washington te pletter. 11 september was niet veraf. Het was duidelijk dat de terroristen het op belangrijke gebouwen voorzien hadden. Bovendien werd de provincie Antwerpen vertegenwoordigd door de gemeente Stelen. Dat gaf te denken. Dat voorspelde weinig goeds. Wij moesten onze zakken dichthouden.Mijn dorp was geschokt, maar toch ging het op stap. Op het dorpsplein werd verzamelen geblazen. Waar wij eens onbekommerd konden voetballen, verzamelde 3/4 van de inwoners om op stap te gaan. Jong en oud was er. De organisatoren deelden hoedjes uit. Wit, met een rode streep, en in groene letters de mededeling: ‘Widooie Leeft’. Misschien wel niet lang meer. Mijn vader had mij gewaarschuwd niet mee te gaan. Het deugde niet in Brussel. Men vreesde er voor aanslagen. Er was zelfs geen luchtverkeer boven Brussel toegestaan. En al de rest was afgezet. Wij konden in Brussel niets gaan doen. Maar toch gingen we. Want wij gingen met de bus, niet met het vliegtuig.Zoals gezegd verzamelden we op het dorpsplein. Met de hoedjes. Het leken wel slagershoedjes. Een postume hulde aan Haarie de slachter(4) die een paar maanden eerder overleden was. Rachel van de slachter(5) was er ook bij. Je zag duidelijk dat zij wist hoe je zo’n hoedje moest dragen. Die hoedjes zorgden voor problemen. Men had slechts één maat besteld. De kleinsten hadden ruimte genoeg. Maar Widooie mocht op stap omdat het leefde. Omdat het boordevol ideeën zat. Van al die ideeën waren de hoofden duidelijk gezwollen. De hoedjes waren hierop niet voorzien Dat van Winand(6) bijvoorbeeld, leek elk ogenblik te kunnen scheuren.Ook de pers was massaal aanwezig. De journalisten hadden hun pen in de aanslag. Camera’s registreerden elke beweging. De juffrouw van Radio 2 achtervolgde met haar microfoon en bandopnemer de Widooienaars op zoek naar impressies en reacties. De doorsnee Widooienaar is geen grote prater. Menigeen verwees de juffrouw van Radio 2 door naar een volgend slachtoffer. Voor we vertrokken zou de mascotte gedoopt worden. Widooie leeft. En dat nieuwe leven bleek duidelijk uit het feit dat een nog niet onthulde figuur boven de doopvont zou gehouden worden. De ‘soekerklitse’ of ‘soekererte’ stonden al klaar.De pastoor was ook op het appel. In feite waren er zelfs twee confraters aanwezig. De echte had zijn mis vervroegd. Zijn dagtaak zat er op. Hij liet het dopen aan een collega over. Die collega kwam uit de Pûndjêl gereden. Pastoor Jacques(7) kwam uit Piringen. Net als de echte. Maar de echte was met de wagen. Pastoor Jacques was met de fiets. Het kostte hem moeite de lichte helling die de Pûndjêl toch is, te overwinnen. Pastoor Jacques was duidelijk een geestelijke van voor het Vaticaans concilie. Alles wat Paus Johannes XXIII en de bisschoppen toen beslist hadden over moderne liturgie en kleding, had hij aan zijn laars gelapt. Pastoor Jacques droeg nog de oude zwarte soutane. Tot op de grond. Met een eindeloze rij knoopjes aan de voorkant. En de ronde hoed. Alleen de Paus draagt die tegenwoordig nog. Maar dan wel een witte. Die van pastoor Jacques was pikzwart. Met een flosch.Pastoor Jacques was met de fiets. Een fiets die blijkbaar in 1914 op de Duitsers buitgemaakt was. Hij had een emmer bij. Ook van voor het Concilie. Geen modern plastieken geval maar een degelijke zinken emmer van vroeger. Ene zeinke tob. In de emmer zat het wijwater en de borstel, de kweispel. Dat had toch zo moeten zijn. Ik vermoed dat pastoor Jacques overhaast vertrokken was en de emmer van zijn meid mee gejat had. Het wijwater leek verdacht veel op zeepsop. En thuis op de WC staat een identieke borstel als diegene die de pastoor wou gebruiken om de dopeling het eerste sacrament toe te dienen. Widooie maakte eerbiedig plaats voor pastoor Jacques. In zijn homilie riep de priester het hele dorp op voor deze vondeling te zorgen. Meteen was het probleem van het ouderschap opgelost. Het was een meisje met ene ferme strank, zei de pastoor. Misschien moest hij later nog wel eens terugkomen om de kinderen te dopen. Peter Luc(8) en meter Mariëlle(9) mochten de vondeling aan het publiek tonen. De mascotte had inderdaad een ferme strank. Eigenlijk was alles ferm. Flink uit de kluiten gewassen. De pastoor schrok zelf toen hij het beest zag. Hij vroeg zich duidelijk af of hij wel genoeg wijwater bij had. Het beest leek nog het meest op een hond. Een enorm pluchen dier met grote poten, een wat treurige blik en een serieus groot hoofd. Duidelijk te groot voor de wit, rode, groene slagerspetjes van Widooie Leeft. En met enorm lange oren. Veel langer dan ezelsoren.Pastoor Jacques herpakte zich. Geestelijken worden daar blijkbaar voor opgeleid. Te allen tijde de emoties onder controle houden. Ik denk dat ze daar dagelijks een paar uren op trainen. De pastoor vroeg aan de peter en de meter hoe de vondeling zou heten. Widoo was de naam. Met twee o’s. Laat daar geen misverstand over bestaan. Wij kregen de opdracht het beest niet alleen te laten en het overal mee naar toe te nemen. Het beest belandde even later prompt in onze bus. Op de eerste rij. Naast Amelie(10). Maar ik loop vooruit op de zaken. Pastoor Jacques stak zijne kweispel in zijne zeinke tob en doopte niet alleen de ‘kleine’ Widoo maar ook alle omstanders. Widooie leek meteen een car-wash rijker te zijn. Met Widooienaren die het systeem nog niet beet hadden en naast hun wagen plaatsgenomen hadden, in plaats van erin. Zoals het hoorde. Wie er met zijn neus vlakbij stond, kreeg de rekening gepresenteerd. Pastoor Jacques duldde geen pottenkijkers. De schuimvlokken dwarrelden in het rond. Bovendien deed Jacques’ grote baas er nog een flinke bui bovenop. De hevige regenval kon pastoor Jacques niet intomen. De geestelijke was in zijn element. Hij wist zich gesteund door zijn grote baas. Hij zegende de bussen, hij zegende de mensen, hij zegende de pers, hij zegende Widooie, hij zegende en ..het regende.Inmiddels hadden zes bussen zich tot op het dorpsplein gewrongen. Widooie kon op stap. Ik stapte op bus 20 en schrok. Amelie zat op de eerste rij. Ik schrok niet van Amelie. Ik ken Amelie al meer dan 50 jaar. Amelie is net als ik van de Pûndjêl. Maar Amelie op de eerste rij, dat voorspelde niet veel goeds. Amelie op de eerste rij, dat betekende meestal dat ze ging ‘voorbidden’. Dit was toch ‘Dorp op stap’ en hopelijk geen bedevaart naar Scherpenheuvel. Mijn ouders gingen vroeger met de wagen op bedevaart naar Scherpenheuvel. Tot op de steenweg bleef het rustig. Maar dan begon mijn moeder voor te bidden, en wij moesten invallen. Vanaf ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’ of vanaf ‘Heilige Maria, moeder Gods’. Mijn moeder hield tevens de boekhouding bij. Tot de laatste bergop, de helling naar de basiliek. Paternosters vol. U begrijpt dat ik schrok. Want de weg naar Brussel is veel langer dan die naar Scherpenheuvel. Amelie stelde mij gerust. Haar positie op de eerste rij was louter toevallig. Daar kreeg ze even later het gezelschap van de mascotte. Daarmee had ze meer dan haar handen vol. Er werd niet gebeden.Mariëlle was onze busverantwoordelijke. Het paste dan ook dat onze bus voorop reed. Ere wie ere toekomt. Mariëlle had achter de schermen waarschijnlijk zwaar gelobbyd opdat Widooie op stap kon. Met succes overigens. En daarom mocht haar bus als eerste vertrekken. Maar er was een andere snoodaard die stokken in de wielen wilde steken. Die het leiderschap voor zich opeiste. In die bus zat madam van de school(11). U weet hoe dat gaat met die gepensioneerde leerkrachten. Gewoon van te bevelen. Afleren doen ze dat nooit. Madam rook cultuur en was niet meer te houden. Gepensioneerden hebben nooit tijd. Waarschijnlijk heeft madam van de school tegen de chauffeur gezegd dat hij moest vertrekken. Die chauffeur was ook jong geweest. Hij herkende dat typische geluid van schooljuffrouwen. Het zweet brak hem uit. En hij durfde niet tegenpruttelen. Maar de organisatie riep hem ter orde. En ons kleine Widooie bewees waarin het groot was. Onze bus stak moeiteloos de boosdoener voorbij. Probeer dat maar eens in het centrum van de provinciehoofdplaats. Probeer dat maar eens in het centrum van Hasselt? Of op de ‘griene boelevaar’? Dat lukt je nooit. Maar in Widooie lukte het wel. Daarom mochten wij op stap. En niet Hasselt. Mobiliteit heet dat. Vertel dat maar aan Stief.We kregen meteen een lunchpakket. Mariëlle en Lambert(12) deelden ze uit. Het leek wel de vermenigvuldiging van de broden. Uit het niets doken papieren zakken op. Degelijke papieren zakken. Bruine met handvaten. We kregen spijs en drank. Het was zelfs beter dan in het Nieuwe Testament. Die kregen alleen broden en vissen. Weliswaar veel, enorm veel, een wonder. Maar ze moesten dorst lijden. Geen druppel drank. Zelfs geen spatje water, ook niet de kruiken die in wijn veranderd waren, laat staan limonade, cola of geestrijke drank. Maar wij kregen spijs en drank. Twee driehoekige boterhammen, eentje met hesp en eentje met kaas. Die met kaas was opgeluisterd met sla en zaad. Ik weet niet precies welk zaad, maar het scheen goed te zijn voor de potentie. Het zaad was niet op de rotsen gevallen; maar op de boterham met kaas. Het leek wat op een koffietafel na een begrafenis. Alleen de vlaai ontbrak. In plaats daarvan kregen we een stukje chocoladecake. En drank natuurlijk, een busje water en een busje vers geperst fruitsap.De busreis verliep in alle rust. Brussel kwam in zicht en werd stormenderhand ingenomen. Generaal Montgomery groette ons zelfs toen we voorbij zijn standbeeld reden. We parkeerden direct aan de voordeur van de koning. Albert was niet thuis. Tenminste, dat denken we. Hij kwam ons alleszins niet op de koffie inviteren. Maar misschien regende het te fel en stond er geen lakei met een paraplu klaar. Want de koning zelf draagt nooit een paraplu. Protocol waarschijnlijk. Aan de voordeur van het paleis bleek andermaal dat Bêdöj toch speciaal was. Het uitverkoren volk uit Bekkerzeel, Stelen, Schuiferskapelle en Rupelmonde was met bussen van De Lijn op de plaats van bestemming gebracht. Wij hadden luxecars. Drie sterren. Met een chemisch toilet.Het paleis voor schone kunsten opende uitnodigend zijn deuren en de Widooienaren stroomden tevreden naar binnen. Ook al omdat het buiten regende dat het goot. Pastoor Jacques had iets in gang gezet! Wij waren natuurlijk niet alleen. Ook de Bekkerzelen, de Stelen, de Schuiferskapellen en de Rupelmonden wilden niets van het festijn missen. Het was immers gratis. In de zaal merkte ik dat Widooie zich onmiddellijk thuis voelde. De hiërarchie van het thuisfront werd gerespecteerd. De Pûndjêl zat beneden, terwijl de Fowboer op het balkon op de eerste verdieping, over de rest uitkeek.Druppelsgewijs kwamen de leden van het orkest de zaal binnen. Zij namen plaats en begonnen te spelen. Wij waren een beetje verontwaardigd. Dat konden wij ook. Ook al konden wij geen noot muziek lezen. Geen twee van die individuen speelde hetzelfde. Ze hadden geen consensus bereikt wat ze wilden vertolken. ‘Eendracht maakt macht’ luidt onze nationale spreuk. Maar dit was het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen. En in Vlaanderen had men de eendracht geschrapt.Minister Bert Anciaux heette ons welkom. Hij had blijkbaar zijn nederlaag van de vorige dag verteerd. Hij kon tenminste lachen, maar dat kon ook met ons te maken hebben. Hij wenste de vertegenwoordigers van de vijf dorpen persoonlijk in de bloemen te zetten. Voor Widooie was dat Mariëlle. Zij kreeg een bos bloemen en drie kussen van Bertje. En een daverend applaus van ons. Mariëlle was in de wolken. Ik meen zelfs dat ze even boven het podium zweefde. Maar dat zal wel gezichtsbedrog geweest zijn. Er heerste vreugde en tevredenheid alom. Tot de zaal plots de adem inhield. Op het podium verscheen de vertegenwoordiger van Rupelmonde. Kenden wij deze man niet? Was zijn beeld de laatste dagen niet voortdurend op tv geweest? Een man met een lange baard? Werd hij door de Amerikanen niet met de vinger gewezen als de grote verantwoordelijke achter de aanslagen in New York en Washington? Heette de kerel niet Osama Bin Laden? Werd hier geschiedenis geschreven? Bevonden wij ons in het epicentrum van de wereldbrand? Liep hier de meest gezochte terrorist ter wereld met zijn vader Abrahambaard doodleuk de scène op? Wij konden opgelucht ademhalen. Het was burgemeester Denert van Kruibeke. Bert Anciaux was ook opgelucht. Hij klopte Denert vriendschappelijk op de schouders, omarde hem en kuste hem zelfs. Ondanks al die baardharen.Acteur Nolle Versijp, dokter Dré, gaf een woordje uitleg over de opbouw van het orkest. Wij voelden ons meteen thuis. Althans de kijkers van TV 1 toch. De trouwe fans van VTM zochten hun familie op. Dokter Dré legde uit dat het orkest uit strijkers bestond. Ik bemerkte een ongemakkelijk gewriemel bij de vrouwen in het publiek die vonden dat hun zondagsrust verstoord werd. Wassen en strijken was voor maandag en dinsdag. Ondertussen was dokter Dré over de blazers en het slagwerk bezig, over hout en koper. Ik vermoed dat de man een week abuis was. Een week eerder was Open Monumentendag opgebouwd rond het thema ‘metaal’. Hij legde uit wie de concertmeester was en wat diens taak was. De man moest stemmen. Wij waren verontrust. Wij wisten niet dat er verkiezingen plaatsvonden. Wij waren blijkbaar in overtreding, want stemmen is in België nog altijd verplicht. En niemand van ons was gaan stemmen. Bij mijn weten toch niet. De concertmeester nam de onrust weg. Met een vreemde tongval legde hij uit dat hij er moest voor zorgen dat alle instrumenten gelijk gestemd waren. Wij haalden opgelucht adem.De dirigent was een jonge Amerikaan. Hij heette Michael Christie. Hij bedankte ons voor de steun aan het beproefde Amerikaanse volk en zette zijn troepen in beweging. 97 man sterk; dat had dokter Dré ons ook nog verteld. Hij presenteerde ons werk van Bernstein en Gershwin. Het was indrukwekkend. De strijkers streken, de blazers bliezen, de slagers sloegen. Wie gedacht had zijn middagdutje te kunnen doen, kwam bedrogen uit.Na het louter instrumentale gedeelte vermeldde het programmaboekje de sopraan Jeanette Thompson. Sopranen zijn doorgaans geen magere sprieten die aan anorexia lijden. Sopranen horen niet thuis op de catwalk. Meestal zitten deze dames goed in het vlees. Tegengewicht voor de stem. Jeanette Thompson vormde hierop geen uitzondering. Integendeel. Toen het mens het podium betrad, verstijfde ik in mijn stoel. En met mij menig mannelijk collega. Wij weken onbewust terug. Dit was geen doetje. Dit was geen madam die zomaar over zich liet weglopen. Indrukwekkend, beangstigend zelfs. Hier had de schepping zijn uiterste best gedaan. Zelfs nog een schepje er bovenop. Als je vier van dergelijke madammen op de hoeken van de Twin Towers in New York gezet had, dan waren ze nooit ingestort. Dit was overvloedige natuur. Levende reclame voor bio-producten. Dit was duidelijk een van de steunpilaren in het collegium vocale van de sopranen. Dit was topkwaliteit. Deze madam kon zonder verpinken een horde onderzoekers van Test Aankoop doorstaan. Dit was regelrechte import van de katoenvelden aan de boorden van de Mississipi. Ik denk niet dat de dame gehuwd is. Dit was een onneembaar fort.Ze droeg een lang blauw kleed, afgeboord met borduurwerk. Aan haar oren glinsterden lange oorhangers die zelf Carmen Waterslagers van de Kampioenen jaloers zouden maken. Uit dat kleed kwamen twee indrukwekkende armen. Armen als boomstammen heb ik eens ooit ergens gelezen. En niet van dat klein plantgoed, maar volwassen exemplaren. Ik hoopte dat ze de concertmeester geen hand zou geven want dan kon die het stemmen wel vergeten. De stem was navenant. Indrukwekkend, melancholisch. We konden ons een beetje ontspannen. Jeanette had geen kwaad in de zin. De madam probeerde ons wel iets wijs te maken. ‘Summertime and the living is easy’, zong ze. Maar buiten was het verdorie herfst! Het regende pijpenstelen en mijn schoenen waren doorweekt. Zo gemakkelijk was het leven nog niet. ‘Fish are jumping and the cotton is high’, zong ze onverstoorbaar verder. Nu ja onverstoorbaar. Haar gelaatsuitdrukking liet veeleer uitschijnen dat het leven allesbehalve gemakkelijk was. Het mens had duidelijk last van de spijsvertering of van een andere inwendige aandoeningvan de afdeling maag- en darmziekten. Ik ben in mijn leven één keer gaan vissen. Samen met Willy van de melkboer(13). In de vijver van Sjotse. Dat mocht eigenlijk niet. We hebben ook niets gevangen. En ik heb daar zeker geen vissen zien springen. En wat interesseert het ons of het katoen hoog staat. Thuis staat geen katoen. Nooit gestaan. Alleen de maïs staat er nog. En hier en daar soekerkrowte.Jeanette deed onverstoorbaar verder. Zij zong aria’s uit West Side Story, uit Songfest en uit Porgy en Bess. De dirigent lachte opgelucht en was uitermate tevreden omdat de sopraan hem niet met één armbeweging van het podium geveegd had. Het publiek genoot. Widooie leefde nog altijd en met ons Stelen, Schuiferskapelle, Rupelmonde en Bekkerzeel. Tot slot kreeg ze een bos bloemen uitgereikt. De bloementuil was in verhouding tot haar gestalte. Ze pikte er één witte bloem uit en kegelde die het publiek in. En wie ving de bloem op? Widooie Leeft!Op de piano gaf Boyan Vodenitsjarov (dit is geen typefout!!) het beste van zichzelf. Het was duidelijk dat het er voor de pianist in de eerste plaats op aan kwam dat zijn vingers niet in de knoop raakten. Het publiek genoot van Boyan. Ik laat zijn familienaam gemakshalve weg. Ook de dirigent genoot van zijn pianist. Amerika en het Oostblok broederlijk naast elkaar. De Koude Oorlog was duidelijk voorbij.Na het concert kregen de op stap zijnde dorpelingen nog een receptie aangeboden. En dat was nodig. Widooie had honger. En dorst. Men grabbelde gretig in de voorraad boterhammen. Jef van Elies van Proek(14) deed zijn best. Ik kon niet bijblijven om hem te bevoorraden. Men bestormde de tapkraan. Widooie Leeft bood zelfs de Minister een koele pint bier aan. Hij had ze toch zelf betaald.Op de terugweg was het feest nog niet gedaan. Mariëlle deelde met gulle hand geschenken uit. Widooie zal het geweten hebben dat ze op stap gingen. De achterblijvers hadden zoals steeds ongelijk. Zij kregen geen radiootje, geen CD, geen landkaart, geen jojo, geen mat voor de computermuis en noem maar op.Om half acht waren we terug in Widooie. Moe, maar voldaan. Volgend jaar zou het project herhaald worden. Dat had Bertje gezegd. Dan mocht Kerniel Limburg vertegenwoordigen. Maar hoeveel er ook nog zullen volgen, wij waren de eersten. En bovendien was het voor iedereen duidelijk. Alle wegen leiden naar….Widooie.



(1) Lucienne Lenaers (1928 – 2006)
(2) Roberte Souvereyns (1947)
(3) Georges Leus (1927)
(4) Harry Roeffart (19.2.1922 – 30.6.2001)
(5) Rachel Brimioul (1928)
(6) Winand Fagard (1960)
(7) Jacques Moureaux (1948)
(8) Luc Vanvinckenroye (1958)
(9) Marielle Froidbise (1963)
(10) Amelie Louwette (1936)
(11) Ivonne Nossin (1920)
(12) Lambert Neven (1940)
(13) Willy Philippeth (1956)
(14) Jef Grootaers (1957)

 

Leave a Reply

Your email address will not be published.