De ronde van Bedoj

Jacques Brel, het zingend en rokend Belgische exportproduct, heeft ooit gezongen over ‘Le plat pays qui est le mien’, oftewel ‘mijn vlakke land’. Brel is nooit in Bêdöj geweest. Ik ben vrij zeker van deze uitspraak. Niet alleen omdat dat feit in de dorpsannalen zou opgetekend zijn – hetgeen bij mijn weten nog altijd niet gebeurd is – maar ook omdat hij anders dergelijke onzin nooit zou uitgekraamd hebben. Indien hij in Bêdöj geweest was, dan zou hij gezien hebben dat zijn ‘pays’ allesbehalve ‘plat’ was. De fietsende jeugd van Bêdöj had al lang door dat Brel uit zijn nek zat te kletsen. Bedrog van de showbusiness.

Wie in Bêdöj geboren werd, werd als ‘klimmer’ in de wieg gelegd. Wilde je het dorp immers verlaten, wilde je je horizon in de letterlijke betekenis van het woord verruimen, dan moest je bergop. Aan Boedvee was het niet zo steil, de Gröbbê dat was andere koek. Zelfs wie op Proek woonde, moest al bergop om het centrum te bereiken. En wie van het centrum terug naar de Fowboer wilde, had het spek ook aan zijn been. Waar wij ook naar toe wilden, wij konden onze klimmerscapaciteiten het jaar rond op punt stellen.

Einde juni was de examenkoorts terug onder de 37 graden gezakt. De twee maanden van de grote vakantie lachten ons toe. Dan haalden wij de fiets van stal. Het was de periode van het grote rondewerk. Niet alleen in Frankrijk, maar ook in Bêdöj. Onze startplaats was meestal de koer van de school. Daar verzamelden de renners en werd het materiaal een laatste keer nagekeken. De ‘profs’ beschikten uiteraard over een echte racefiets, met een gebogen stuur en zonder drekploat. Het gros van het peloton moest het echter stellen met de doordeweekse ‘huis-, tuin- en keukenfiets’. Sommigen hadden weliswaar hun stuur omgedraaid, maar de meeste hadden de constructie gelaten zoals ze was. Er was zeker geen sprake van die futuristische modellen waarmee thans om de haverklap het werelduurrecord gebroken wordt. Van die ’toestellen’ waarvan je de voorkant moet zoeken.

Wij hadden wel allemaal een drinkbus, want een goeie coureur kon niet zonder drinken. Dat hadden we op tv gezien. Doping bestond toen nog niet in het Bêdeuêrsê wielerpeloton. Epo was nog niet uitgevonden. Al waren er onder ons die koolzuurhoudend bronwater, appelsap, citroensap, suiker, glucosestroop, natuurlijk fruit- en plantenextract, antioxydant, ascorbinezuur, sorbinezuur en benzoëzuur tot zich namen. Kortom er waren er die hun bidong met limonade vulden. Anderen zwoeren bij een mengsel van water en grenadine, terwijl de ‘zuiveren’ de inhoud van hun drinkbus beperkten tot bronwater. Dat bronwater was toen nog niet vervuild. Toen was er nog geen sprake van zure regen. Toen bestond de bodemverontreiniging nog niet. Er waren nog geen mestbeperkingen en decreten.

De kleding was ook van belang. Een enkeling bezat een echte koerstrui. Maar dat was meer uitzondering dan regel. Koerspetjes kwamen meer voor. Nochtans droegen de meeste hun doordeweekse zonnepet, met de toen nog groene plastieken zonneklep, naar achter. Een biefstuk in de broek kenden wij niet; zadelpijn trouwens evenmin. De zadelpijn deed blijkbaar pas zijn intrede als men ervoor betaald werd.

Zoals gezegd werd de start aan de school gegeven. Wij kenden nog geen verschillende categorieën. Bij ons was het ieder voor zich. Beginnelingen, juniors, amateurs en profs reden allemaal samen. Zo kweekten wij weerstand. Charles Darwin had het jaren geleden al uitgedokterd: ‘The survival of the fittest’. Het was kwestie van onmiddellijk aan kop te zitten. Tien meter na de start volgde aan het schoolhuis immers een eerste scherpe bocht naar rechts. Daarop volgde een kort stukje licht bergaf. Aan Jef van Plin(1) maakte het hele peloton een bocht naar links om zich vervolgens Proekberg af te storten.

Op dat stukje rechte weg tussen de school en Jef van Plin vonden ook de selectiewedstrijden plaats voor de KLJ-sportfeesten. Onze trials. Net als in Amerika. Ook wij moesten ons kwalificeren. Dat was onze atletiekpiste. Daar liepen we de voeten onder ons lijf uit om deel uit te maken van de ploeg voor de 4 x 100m en de 100m individueel. Die 100m individueel was altijd voor Richard(2). Op dat punt waren de trials overbodig. Hij was als kleine jongen vanuit zwart Afrika naar België gekomen en geadopteerd door Bèr van Lahojes(3). Wij hadden hem aan onze boezem gedrukt. Hij was onze grote troef. Rassendiscriminatie kenden wij niet. Richard was buiten categorie. Hij liep even snel als hij Louis Armstrong goed kon imiteren. ‘Oh when the saints go marching in’. Bij Richard was er geen sprake van marching. Van bij de start schoot hij als een jachtluipaard of beter nog als een zwarte panter uit de startblokken weg. Bij manier van spreken, want wij hadden geen startblokken. Jesse Owens had dat in 1936 in Berlijn ook niet. Als wij aan Jef van Plin arriveerden, was Richard al uitgerust en gaf interviews. Wij moesten de andere prijzen verdelen. Richard was ons geheime wapen. Onze Carl Lewis. Waarschijnlijk staat het Widooiese nationaal record van de honderd meter nog altijd op zijn naam. En zal dat ook zo blijven. Freddy van Madeleine en ikzelf behoorden tot de snelste, na onze zwarte parel. Maar op ruime afstand van Richard. Zelfs niet in zijn kielzog. Er gaapte een kloof, uit respect, maar ook uit noodzaak.

Laten we terugkeren naar de wielerwedstrijden. Proekberg was geen moeilijke afdaling. Het was een col van tweede categorie. De weg liep kaarsrecht naar beneden tot aan de Vluwbeek met aan weerszijden metershoge grachten. Geen scherpe bochten en diepe ravijnen. Aan de Vluwbeek was het kwestie van tijdig remmen. Anders knalde je onvermijdelijk tegen de oude lindeboom, die daar eeuwen geleden als een groene vangrail geplant was. Dan moesten de renners naar links, richting Sjotse(4). Het was een kronkelende, smalle weg.

Eventuele vluchters waren hier vlug uit het vizier, tussen de hagen van meidoorn. Voorbijsteken was niet gemakkelijk. De meeste renners maakten zich zo breed mogelijk om hun positie in de groep te bewaren. Wie toch wou voorbijsteken, moest vaak overschakelen op ‘veldrijden’. Menig onfortuinlijk renner heeft kennis gemaakt met de gracht of de haag en alleszins ingezien dat hij de volgende keer beter een ander stuk uitkoos om zijn demarrage te plaatsen.

Na het reeds genoemde bochtige stuk smalle weg, draaide de groep opnieuw naar links, richting het kasteel van Sjotse. Nu ik er nog eens over nadenk, waren wij onze tijd ver vooruit. Lang voor men in de ronde van Frankrijk de laatste rit op de Champs-Elysées liet eindigen, reden wij in Bêdöj reeds op een vergelijkbaar parcours. Het kasteel van Sjotse was onze Arc de Triomphe. Op het plein voor het kasteel maakte de hele groep een lus, om het tweede, zwaardere gedeelte van de rit aan te vatten. Spijtig genoeg stond er op het kasteel van Sjotse nog geen camera opgesteld om het geheel te filmen. Dat zou nochtans geen overbodige luxe geweest zijn om discussies te vermijden. Er waren immers altijd van die lepe renners die een gebrek aan klasse op een of andere manier compenseerden. Een van die manieren was om zich in het peloton te laten uitzakken. Wanneer de kop van de groep de Bêdeuêrsê Arc de Triomphe bereikt had, dan keerden zij al op de Champs-Elysées om. Zo belandden ze uiteraard op de kop van de groep. Dat leidde onvermijdelijk tot hevige discussies. Nochtans hadden wij onze adem beter gespaard. Het tweede deel van de rit was immers het zwaarst.

Je had natuurlijk verschillende types renners. Je had de tijdrijders, de stoere mannen die hun gewicht in de weegschaal wierpen en zich met ware doodsverachting op Proekberg in de diepte stortten. Je had de klimmers die in het tweede deel van de rit aan bod kwamen. Je had tenslotte de spurters die op dit parcours haast nooit in het hoofdstuk voorkwamen. Want in feite reden wij dagelijks een bergrit met aankomst boven.

Aan Sjotse moest er dus gekeerd worden. Wij reden dan terug langs de Vluwbeek richting aankomst. Dat stuk van de rit zou op tv voor mooie beelden gezorgd hebben. Wij hadden echter geen oog voor de natuur. Er was trouwens ook geen cameraploeg om op beeld vast te leggen hoe wij, kromgebogen over het stuur, ons voorbereidden op wat komen ging. Er wachtte ons immers een beklimming. Proekberg was zoals gezegd een col van tweede categorie. Wie het echte hooggebergte wilde, trok richting Gröbbê. Dat was een col van eerste categorie. De Fowboer vormde de aanloop. En voor het echte specialistenwerk trokken wij naar Kolmontberg. Dat was een lange, kronkelende beklimming zoals we ze op tv zagen. Dat was onze Galibier, Aubisque, Tourmalet. Dat was onze buiten categorie. Proekberg was tweede categorie. Met een eerste steil stuk van aan Meries(5) tot aan Jef van Plin en dan een stukje licht hellend, bijna vals plat, tot aan de school. Moest Fred Debruyne commentaar gegeven hebben, dan zou hij gezegd hebben dat de beklimming aan het kapelletje begon. Aan dat kapelletje knielden de renners in spe trouwens devoot tijdens de jaarlijkse processie. Wij drukten zo ons ontzag en eerbied voor de te overwinnen vijand uit.

Wij kenden Proekberg, niet alleen van de zomer, maar ook van de winter. Dan was Proekberg ons wintersportcentrum. Het was een van die plekken in Bêdöj waar de sneeuw altijd veel langer bleef liggen. Het was de ideale plaats om met de strikstoel naar beneden te suizen. Wagens kwamen er haast niet. Probeerde er toch één Proekberg op te rijden, dan stuurden wij onze ‘bobslee’ de kant op waar we in de gracht en de sneeuw belandden. Na een tijdje konden de auto’s trouwens Proekberg niet meer op. Proekberg was immers ons vierschansentoernooi waar wij met planken onder de schoenen gebonden, naar beneden skieden. Proekberg was onze bobsleepiste. Proekberg was in een mum van tijd omgetoverd in een ijspiste waarop de auto’s vruchteloos probeerden naar boven te raken. Het gevolg was meestal dat er vroeg of laat gestrooid werd en dat wij naar een andere piste dienden uit te zien.

Zoals gezegd, wij kenden Proekberg. Wanneer het peloton de beklimming aanvatte, dan zag je de zwaardere renners al snel naar de staart van het peloton verhuizen. Proekberg was immers het uitverkoren terrein van de lichte renners, van de klimmers, van hen die blijkbaar maar één boterham per dag aten en ’s middags de patatten oversloegen. Voor de zwaardere jongens, voor hen die ’s morgens begonnen met spek en eieren en die ’s middags minstens een rij patatten achter de kiezen joegen, kwam het er dus op aan in de afdaling en op het vlakke zoveel mogelijk voorsprong te nemen.

Er werd vaak een heroïsche strijd gestreden op de flanken van Proekberg. Er werd toen nog gekoerst om de eer. Sponsors bestonden niet en aan de meet werden geen prijzen uitgedeeld. De meisjes weigerden zelfs de overwinnaar te kussen. Het waren harde tijden. In tegenstelling met de goedbetaalde profs die slechts één rit per dag reden, reden wij in de ronde van Bêdöj soms wel vier ritten op één avond. Proekberg zag hoe op zijn flanken wielergeschiedenis geschreven werd. Proekberg zag hoe Ronny Budo(6) en Ber van de slachter(7) ontsproten aan de harde leerschool van de ronde van Bêdöj. Proekberg zag hoe deze twee, als echte ‘Flandriens’, een gooi deden naar de top van het echte wielerwerk. Proekberg zag hoe zich op zijn top drama’s afspeelden. Hoe Ber van de slachter in de laatste ronde van een plaatselijke wedstrijd met meer dan een straatlengte voorsprong alleen op de top aankwam. De streep was een paar honderd meter verder getrokken, aan het café bij Amelie(8) . Daar maakte de plaatselijke schone haar lippen reeds nat om Ber als overwinnaar te kussen. Maar ze kreeg de kans niet om Ber te kussen. Want Ber van de slachter vond blijkbaar dat het thuisvoordeel te groot was. Op de top van Proekberg, stapte Ber af en schonk de overwinning aan een illustere onbekende. Misschien wilde hij de plaatselijke schone niet kussen? Misschien was Ber van de slachter te verlegen?

De kranten stonden ’s anderendaags vol over de rit die in de ronde van Frankrijk gereden was. Diezelfde kranten besteedden steeds weer aandacht aan de oude verhalen over renners die hun eigen materiaal dienden te herstellen. Wij kenden die verhalen ook. Wij hadden geen krant nodig. Wie herinnert zich niet Johnny van Tin van ’t Treutje(9), die betrokken raakte in een valpartij bij de afdaling van Proekberg. Johnny krabbelde terug recht en bemerkte dat er iets haperde aan het voorwiel van zijn fiets. Het minste wat je kon zeggen was dat het niet rond meer was. Echt vierkant was het ook niet. Ik denk ook niet dat er een meetkundige figuur bestaat waarmee de vorm van zijn voorwiel kon vergeleken worden. De valpartij gebeurde in een van de laatste ritten van die dag. De smeet was al lang toe. Johnny kon dus niet in de voetsporen van zijn illustere voorgangers treden. Die namen in de smidse de hamer ter hand en smeedden zelf hun kader terug aan mekaar. Johnny demonstreerde op overtuigende wijze dat het ook zonder hamer kon. God had hem voeten gegeven, zo oordeelde hij en hij gebruikte ze. Hij verraste ons met een traptechniek die we van hem niet gewoon waren en zeker nog nooit op het voetbalveld hadden mogen bewonderen. Hij sprong een paar keer op het voorwiel, trapte er links en rechts wat tegen en reed verder. Ik zal niet beweren dat het voorwiel opnieuw een perfecte cirkel was, noch dat de omtrek gelijk was aan 2 Pie maal de straal. Maar het ding reed en dat was het belangrijkste.

Wie herinnert zich Jef van Elies van Proek(10) niet. Hij kaapte dagelijks de prijs van de luidruchtigste renner weg. Jef van Elies kon ons niet bedotten. Wanneer Jef stiekem ging trainen, dan wisten wij het. Dan wist trouwens heel Bêdöj het. Het woord stiekem bestond in zijn geval niet. Jef reed weliswaar met de fiets, maar droomde hardop van een carrière als motorcrosser. Kroop Jef op zijn fiets, dan greep hij het stuur stevig vast. Tot daar was alles nog normaal. Dat waren handelingen die wij ook stelden en die zeer aan te bevelen waren. Maar dan draaide hij vervolgens aan de handvaten alsof hij gas gaf. Omdat het natuurlijk een fiets was en geen bromfiets, en fietsen doorgaans geen motor hebben en nog minder geluid maken, maakte Jef dat geluid dan maar zelf. ‘Breum, breum breum, breueueueum’ klonk het door heel Bêdöj. Wij wisten meteen dat Jef van Elies het beperkte Bêdeuêrsê wegennet onveilig maakte.

Pas op, Jef van Elies was niet de enige die tot de categorie van de ‘stilte verstorende’ renners behoorde. Op dat punt mogen we Jef niet alleen met een beschuldigende vinger aanwijzen. Renners die serieus met hun vak bezig zijn, zijn voortdurend aan hun materiaal aan het prutsen. Zij zijn steeds op zoek naar verbeteringen, naar een andere houding op hun fiets. In Bêdöj spitsten de onderzoekingen zich toe…. op het geluid van de fiets. Er waren renners die vonden dat hun fiets ’te stil’ was. Jef van Elies loste dat probleem zoals gezegd op door zelf te breueueumen. Anderen sleutelden aan het vehikel zelf. Zij vonden de oplossing in het gokmilieu en bij moeders wekelijkse wasdag. Met wasspiekes bevestigden zij speelkaarten aan het frame van hun fiets. Deze speelkaarten werden zo geplaatst dat ze tussen de sponnen van het wiel staken. Begon het wiel te draaien, dan begonnen de speelkaarten te ‘klepperen’. Hoe sneller men reed, hoe meer decibels de fiets produceerde. Er waren natuurlijk altijd renners die te ver gingen bij de toepassing van deze ontdekking. Die zoveel speelkaarten aan de vaste delen van de fiets bevestigden, dat de bewegende delen haast niet meer bewogen. Het ‘klepperen’ verstomde, tot niet geringe opluchting van de omwonenden.

Wanneer het serieuze werk eraan kwam, dan liet Jef van Elies het afweten. In de afdaling, op de smalle weg naar Sjotse en de terugweg tot aan de Vluwbeek, breumde Jef er lustig op los. Op Proekberg, waar de ultieme selectie doorgevoerd werd, waar het kaf van het koren gescheiden werd, kwam Jef adem te kort. Het gebreum verstomde. Jef heeft de eindoverwinning nooit behaald. Jef van Elies heeft de ronde van Bêdöj nooit gewonnen.

(1) Jef Grootaers (1907-1977)
(2) Richard Vankriekelsvenne (1954)
(3) Albert Vankriekelsvenne (1915-1983)
(4) familie De Schaetzen van Brienen
(5) familie Ramaekers
(6) Ronny Budo (1960)
(7) Albert Roeffart (1955)
(8) Amelie Louwette (1936)
(9) Johny Coninx (1959)
(10) Jef Grootaers (1957)

Leave a Reply

Your email address will not be published.