Het 6de gebod

Toen ik de laatste keer op het kerkhof kwam, ben ik even bij hem blijven stilstaan. Hij ligt er nog altijd, schuin voor de ingang van zijn kerk. In de schaduw van de kerktoren. Hij houdt nog nauwgezet in de gaten wie naar de Mis komt. Hij heeft nog duidelijk een controlerende functie. De heilige Kerk verlangt immers vurig dat de gelovigen dikwijls, ja zelfs dagelijks communiceren, al wil zij ons daar niet toe verplichten. Zo stond het in vraag 404 van de catechismus. Ik ben even stil blijven staan bij het graf van onze oude pastoor.

‘Hier rust Z.E.H. Pastoor Jan Pieraerts – * te St. – Truiden 23.1.1893 – Pastoor te Widooi 1936-1969 – + 16.9.1972’ staat op zijn grafsteen. Men heeft onze oude pastoor verkeerd ingeschat. Zijn grafsteen toch. Men heeft de steen zo smal gemaakt, dat Widooie er niet meer helemaal op kon. De e ontbreekt. Die e heeft hij misschien mee in het graf genomen. Of anders is het alsof de parochianen wilden zeggen: ‘Tot hier en niet verder. Het is genoeg geweest. Rust nu maar’.

Ik behoorde tot de laatste groep die hij voor de Plechtige Communie klaarstoomde. Wij vormden zijn afscheidsmatch, zijn vaarwel aan het actieve parochiale leven. Hij die altijd een hevige supporter van Cercle Tongeren geweest was. Wij waren met zeven, zes jongens en één meisje. Willy van de melkboer(1), Willy van Testelmenneke(2), Ivan van de facteur(3), Chris van De Spar(4), Freddy van Madeleine(5), Lydi van Lutgarde(6) en ikzelf. Ooit waren er nog drie anderen geweest. Maar die waren verhuisd. Naar de stad of een ander dorp. Zeven waren gebleven. De zeven wereldwonderen. Wij werden klaar klaargestoomd voor de wereld van de ‘kerkelijk volwassenen’. Daar kwam nogal wat bij kijken. Wij moesten zingen, wij moesten lezen en vooral…wij moesten onze catechismus kennen. Armand van Hermes(7) speelde muziek en Frenske(8) leerde ons zingen. Conscience leerde zijn volk lezen, Frenske leerde ons zingen. Nu ja zingen, meerstemmig was het alleszins. Maar er waren noten bij die niet op het papier van Armand van Hermes stonden.

De catechismus vormde de hoofdbrok. De lessen gingen in de kerk door. Omdat we maar met zeven waren, zaten we op één rij op een bank. Toen had je nog niet de uniforme stoelen van na het concilie. Toen had je nog verschillende zitplaatsen. Vooraan had je de privé-stoelen, de loges als het ware. Zij waren eigendom van de gelovigen die nog in de Kerk investeerden. Zo’n persoonlijke stoel had voordelen, net zoals de loges in de voetbalstadia. Je kon je permitteren net voor de aanvang van de Mis binnen te komen. Je zat gegarandeerd op de eerste rij en je zat mals. Want deze stoelen waren bekleed met malse kussens, meestal in het donkerrood. Daarachter had je de banken, de zittribune. Je zat iets minder comfortabel, en je moest zorgen dat je op tijd kwam. Voorbijsteken ging moeilijk. De banken waren voorzien van een trede om met je knieën op te liggen. Toen moest je in de Mis nog op je knieën liggen. Kwestie van je pijnlijk te herinneren aan de zonden van de voorbije week. Dat was nog een voordeel van de stoelen op de eerste rijen. Had je gezondigd, dan was het daar minder pijnlijk. Een voordeel van de banken was wel dat je ze niet moest omdraaien. Dat was een kleine compensatie ten opzichte van de loges. Tot slot had je de stoeltjes met de gevlochten rieten zittingen. Wie daar met zijn korte broek op gezeten heeft, of er met zijn blote knieën op gelegen heeft, vergeet ze nooit. Het vlechtwerk stond in je vlees getekend als de genezen wonden van een gegeselde misdadiger. Deze stoelen stonden er voor de grote zondaars, of voor de laatkomers. Te laat komen was blijkbaar ook een zonde.

Voor de catechismus zaten wij dus op de eerste bank. Dus niet bij de grote zondaars, maar ook niet bij hen die hun hemel op aarde al verdiend hadden. De pastoor zat wel op een stoel met een kussen. Hij zat er wat ineengedoken bij, als een duif in de regen. Hij zat voortdurend met zijn hoofd te schudden. Lang voor onze huidige koning dit gebruik in de mode gebracht heeft. Hij zat er als een donkere, zwarte vlek, met zijn rok tot op zijn voeten. Toen was er nog geen sprake van maatpakken.

Een deel van de voorbereiding bestond uit het van buiten leren van de catechismus. Een catechismus die dateerde van 1954, en toen dus 14 jaar oud was. Het boekje telde 96 bladzijden en begon met de gewone gebeden van de christenen: Het kruisteken, Het Onze Vader, Het Weesgegroet; dat was dagelijkse kost. Een opwarmertje. Dan volgden het Glorie zij de Vader, De twaalf artikelen van het geloof en de vier Akten. Dat werd al wat moeilijker. Vervolgens de tien geboden van God. Wij moesten ze van buiten kennen, en de pastoor zou ons vertellen wat ze betekenden.

Dat ging vlot tot we aan het zesde gebod kwamen. Doe nooit wat onkuisheid is. Daar ging hij merkwaardig snel aan voorbij. Dertig jaar geleden dachten wij dat onkuisheid te maken had met vuile voeten of smerige handen. De pastoor liet ons in het ongewisse. Hij mompelde wel iets, maar niemand had hem verstaan. Niemand vroeg iets. De seksuele opvoeding zou pas in het middelbaar volgen en dan nog uiterst summier. Een jaar later zat ik in de Latijnse en leerde daar dat zes in het Latijn sex betekende. Toen ging mij een lichtje op. Achteraf heb ik begrepen waarom dat van die onkuisheid precies het zesde gebod was. De pastoors kenden natuurlijk ook Latijn. Zij wisten ook dat sex zes betekende. Vandaar.

Op de volgende bladzijden van onze catechismus stonden een hoop gebeden. Het morgengebed, het avondgebed, het gebed voor het eten, het gebed na het eten. Je mocht blij zijn dat je nog tijd had om te eten. Waarschijnlijk was de catechismus opgesteld door een dikke pater die dringend moest vermageren. Of in een periode van hongersnood, dat kon ook.

Dan kwam de hoofdbrok. In 35 lessen werden 447 vragen op ons afgevuurd. Het leek wel een quiz, net als op TV, 100.000 of niets, de vraag van één miljoen, een tegen allen. Behalve dat hier niets te winnen viel. Je kon alleen maar vermijden dat je nog extra vragen moest leren. Na een tijdje hadden we door dat de pastoor er een welbepaald systeem op nahield. Hij stelde de vragen steeds aan wie hem durfde aankijken. Willy van de melkboer en ikzelf hadden een bijkomende handicap. Ons kende hij beter dan de anderen. Willy en ik mochten soms met Jef de melkboer(9) mee hosties halen bij de Zusters in Tongeren. Wij zaten dan voorin bij Jef, of wat nog leuker was, achterin tussen de bakken melk, de eieren en de dozen frisco’s. Wij mochten de hosties dan naar de pastoor dragen. De beloning bestond uit een snoepje.

Wie dus naar de pastoor keek, wanneer hij een vraag stelde, had gegarandeerd prijs. Naar links of naar rechts kijken hielp ook niet veel. Daar hielden de Heiligen ons in het oog. Er waren er bij die zelfs ronduit beschuldigend keken. Een stak zelfs een vermanende vinger op. Ik heb nooit kunnen achterhalen of dat was omdat je de vraag niet kende, of omdat je probeerde eronder uit te raken. Heiligen hebben zoiets blijkbaar onmiddellijk in de gaten. Zeker wanneer het hun materie betreft. Naar het plafond kijken was ook geen oplossing. Het gaf de indruk dat je het antwoord niet kende en hoopt op een snelle tussenkomst van de Heilige Geest. Alleen beneden bleef nog over. Het is opmerkelijk hoeveel veters van schoenen op dat ogenblik moesten gebonden worden, of riempjes van sandalen moesten vastgemaakt worden. Stelde de pastoor een vraag, dan dook iedereen naar beneden. Had je toch prijs, omdat je niet snel genoeg was, dan kwam het erop aan het antwoord zo vlug mogelijk af te rammelen. De pastoor bekijken was ook dan uit den boze. Want hij zat nog steeds op zijn stoel met het hoofd te schudden. Dat schudden bracht je in verwarring. Je dacht dat je het verkeerde antwoord gaf en stopte om verder onheil te voorkomen. Dan gingen zijn oogleden omhoog en deed hij teken om verder te gaan.

En dan de vragen. Vraag 28 bijvoorbeeld. Waar is God ? God is overal, in de hemel, op de aarde en op alle plaatsen. Er waren collega communicanten die duidelijk aan dat laatste twijfelden. Zij hadden bij de examens een beroep op hem gedaan. Dan was hij net niet op alle plaatsen. Ofwel was hij er wel, maar was hij doof. Maar in de catechismus stond geen vraag of hij goed hoorde. Vraag 29: Ziet en weet God alles ? God ziet alles, zelfs de geheimste gedachte, Hij weet alles, ook de toekomstige dingen. Dat was natuurlijk wreed vervelend. Anderzijds was het spijtig dat de lotto toen nog niet bestond. We hadden hem de cijfers kunnen vragen. Toen de lotto opgericht werd, waren wij vraag 29 en het antwoord vergeten.

Vraag 36: Waarom noemen wij God ‘Schepper van hemel en aarde’. Wij noemen God ‘Schepper van hemel en aarde’ omdat God alles uit niets heeft gemaakt. Dat was natuurlijk straffe kost. Dat deed ons denken aan de goochelaars op TV. Het was er niet en opeens was het er wel. En toch had je niets gezien. Vraag 52 zorgde voor problemen. Wie waren de stamouders van het menselijk geslacht ? De stamouders van het menselijk geslacht waren Adam en Eva. Tot daar konden we nog volgen. Zij hadden twee zonen Kaïn en Abel. Dat was ook bekend. Kaïn sloeg Abel de kop in. Dat kan in de beste families al eens gebeuren, daar gaan we niet over struikelen. Dus bleef Kaïn nog over. En dan? Van waar kwamen wij dan? Zoals gezegd volgde de seksuele voorlichting pas in het middelbaar. Maar we hadden links en rechts toch al genoeg opgevangen om te weten dat je met twee moest zijn. Liefst een man en een vrouw. Maar er was alleen een man! Van waar kwamen wij dan? Of had God de truc met de rib nog eens overgedaan?

De vragen 58, 59 en 60 brachten ons nog meer in de war. Is Adam aan God trouw gebleven? Wat verloor Adam door zijn zonde? Is de zonde van Adam overgegaan op al zijn nakomelingen? Door de fout van Adam waren alle mensen beroofd van de heiligmakende genade en van de vriendschap van God en van het recht op de hemel. Maar het was verdorie Eva toch geweest die in de appel gebeten had. Het was toch Eva geweest die door de slang verleid was. Adam had haar nog zo gezegd om het niet te doen. Hij had haar nog zo gezegd haar handen thuis te houden. Hij had nog zo gezegd: neem een banaan, of een sinaasappel, of een kiwi. Er waren genoeg vruchten met vitamine C aanwezig, als dat het probleem was. Maar neen, ze wou niet luisteren. Zo stond het toch in het Oude Testament: ‘zij plukte dus van zijn vrucht en at’ (Genesis 3,6). En nu kreeg Adam de schuld? Wij begrepen het niet meer.

Vraag 125: Wat verstaat men onder de gemeenschap van de heiligen? Wel daar maakte men toch nieuwe kleine heiligen zeker! Had Jezus niet gezegd: ‘Gaat en vermenigvuldigt u!’. Wij waren andermaal mis. Vraag 135: Wat is een aflaat? Ook daar waren wij mis. Ik dacht dat het een riem was, de riem van de ‘volley’. Nochtans vroeg mijn moeder mij dikwijls genoeg of ik de rolluiken wilde aflaten? En daarvoor gebruikte je toch een riem?

Net voor de plechtige communie kwam het meest pijnlijke moment: de biechtviering. Het deel viering vond ik misplaatst. Als je achter het gordijn van het kerkelijk stemhokje vandaan kwam, had je meestal een hoop weesgegroeten en Onze Vaders aan je been. In het beste geval. Maar dat was het ergste niet. De pastoor wist toch niet of je de straf volledig uitzat. Maar God wel natuurlijk. Want God zag zelfs de geheimste gedachten. Vraag 29, weet je wel.

Normaal was biechten geen probleem. De pastoor was toch gebonden aan het beroepsgeheim. Maar onze pastoor was serieus doof, dat was erger. Hij kon de strafmaat alleen maar bepalen, als hij de misdaden hoorde. En dus moest je luid praten. Zo luid, dat de hele kerk het hoorde. Menigeen is met een rode kop achter het gordijn verschenen. Zeker als hij of zij in de gaten kreeg dat alle andere misdadigers meegeluisterd hadden. Daar ging het beroepsgeheim. Daar ging ook het geheim van het zesde gebod.

(1) Willy Philippeth (1956)
(2) Willy Testelmans (1956)
(3) Ivan Royen (1956)
(4) Chretien Leus (1956)
(5) Freddy Walewyns (1956)
(6) Lydi Kozlowski (1956)
(7) Armand Poismans (1933-2002)
(8) Francois Philippeth (1929)
(9) Jozef Philippeth (1925-2004)

Leave a Reply

Your email address will not be published.