Mijn vrouw heeft mij gevraagd of ik mee ging kijken naar de nieuwe film: ‘The Mask of Zorro’, met Antonio Banderas en Anthony Hopkins. Ik heb geweigerd. Ik heb een kordaat neen op de uitnodiging laten volgen. Ik ga niet naar namaak kijken. Deze Zorro is immers de echte niet. Hij draagt zelfs geen snor. Bovendien is deze Zorro in kleur. Neen, dit is de echte niet.
De echte was zwart-wit; de echte speelde in mijn jeugdjaren. De echte heette Guy Williams en hij droeg wel een snor. Guy Williams. Met zo’n naam moest hij wel de echte zijn. In die tijd maakte ik samen met mijn beste vriend Willy(1) – Willy van de melkboer – de straten van mijn dorp onveilig. Guy en Willy, Guy Willi(ams) moest dus wel de echte Zorro zijn, dat kon niet anders. Wij hebben al zijn avonturen nagespeeld. Wij hebben de degens gekruist, wij hebben de boeven ontmaskerd, wij hebben het gespuis ons dorp uitgejaagd. De ‘Boj’(2) was sergeant Garcia. Hij had ook een buikje en hij vertegenwoordigde het wettelijk gezag. Al hebben wij nooit letterlijk de degens gekruist met de ‘Boj’. Dat durfden wij niet. Daarvoor hadden wij teveel ontzag voor het wettelijk gezag. Toen bestond dat nog. Maar in onze gedachten hebben wij hem vaak de stuipen op het lijf gejaagd. In onze gedachten zagen we hem sidderen van angst en om zijn leven smeken. Genadig als wij waren, schonken we hem vergiffenis en borgen onze plastieken degens op.
In die tijd kwamen alleen maar echte helden op de televisie. Er waren trouwens niet veel toestellen in mijn dorp. Wij hadden er thuis bijvoorbeeld een. Mijn ooms hadden er in die zwart-witte beginperiode geen. Nonk Urbain(3) – de koopman – niet en nonk(4) ook niet. Nonk is in tegenstelling tot de andere ooms, altijd gewoon nonk gebleven. Meer moest dat niet zijn. Iedereen wist wie ik bedoelde. Ik zat trouwens dikwijls bij nonk en tant(5) op de boerderij. Het was een tweede thuis geworden. Vandaar. Als er voetbal op tv was, kwamen nonk en nonk Urbain kijken. Nonk Cyriel(6) – nog een koopman – niet, hem interesseerde dat niet.
Ik vond het fijn dat ze thuis naar de voetbal kwamen kijken. Dan mocht ik langer opblijven. En nonk bracht voor mij altijd een frisco mee. Wij hadden een televisie en nonk een diepvries. Wij hadden wel een frigo met een diepvriesvakje, maar dat was toch zo goed niet. Terwijl ik met veel smaak aan mijn frisco likte, braken in de huiskamer de discussies los. Want al waren het drie broers, ze waren het nooit eens over de kwaliteiten van de voetballers. ‘Das ne goeie’ zei mijn vader dan, waarop nonk Urbain dan antwoordde; ‘Djee kint er gejn kloete vaan!’. En zo ging de discussie 90 minuten voort. En soms nog langer. Als er verlengingen waren en strafschoppen. Penalty’s. ‘Boe staamp dee hinne?’. Maar de frisco smaakte altijd even lekker.
Het was de periode van de jeugdfeuilletons, weliswaar in zwart-wit maar daarom niet minder spannend. Je had er van eigen Vlaamse makelij, lang voor er sprake was van decreten en VTM. Die Vlaamse jeugdreeksen verstonden we, we konden in feite volgen met onze ogen dicht want we moesten de ondertitels niet lezen. Ze zijn me nog allemaal bijgebleven. Johan en de Alverman bijvoorbeeld. Met de pas afgestudeerde Johan die bij zijn oom, de molenaar, op vakantie kwam en onderweg de Alverman Fafiefoerniek ontmoette. De Alverman kon toveren, en plots verdwijnen. Dat was een truc die sommigen van ons ook wel wilden leren. Dat was altijd handig wanneer je iets mispeuterd had. En Johan werd verliefd op de mooie Rosita. Wij wisten nog niet goed wat het betekende verliefd worden. We waren tenslotte nog maar negen jaar. Maar een ding was zeker, je begon rare dingen te doen. Je moest zelfs vriendelijk doen tegen meisjes.
Na Johan en de Alverman kwamen al die andere feuilletons: Axel Nort waarin de schipper plots niet meer naast Mathilde zat, maar aan het stuur van een geitje. Fabian van Fallada, Midas, de Kat, Keromar waar Mike Verdrengh nog haar had, Guido nog niet kende en zelfs een rokje droeg en natuurlijk Kapitein Zeppos.
Ha, kapitein Zeppos, dat was pas een held. Natuurlijk was dat ‘onze’ held, hij was verdorie van ons dorp afkomstig. Nu ja, hijzelf misschien niet, maar dat was een kleine bijkomstigheid. Maar zijn vader en zijn grootvader en generaties daarvoor hadden in mijn dorp gewoond en gespeeld. Misschien had Kapitein Zeppos als kleine jonge wel op dezelfde plaatsen gespeeld waar wij nu ravotten? En als men in de stad, op school, over de avonturen van Kapitein Zeppos sprak, dan antwoordden wij met zoveel zelfvertrouwen alsof hijzelf, in hoogst eigen persoon, ons daarnet in ons dorp nog in vertrouwen genomen had. Die stadsmensen wisten van niets. Wij van de buiten, van het dorp, wij waren de ingewijden. Wij konden hen vertellen wat er ging gebeuren. Maar wij zwegen. Kapitein Zeppos vertrouwde ons. Wij wilden dat vertrouwen niet beschamen. Kapitein Zeppos, die eigenlijk Jan Stephorst heette.
Volgens het verhaal kwam kapitein Zeppos in Belder wonen. Belder was eigenlijk Bêdöj. Drie letters waren hetzelfde. Ben Kurrel, dat waren wij. Wij moesten de kapitein helpen. Wij verzorgden zijn paard Filos, al heette het paard van nonk in werkelijkheid Ista en was het een Brabants trekpaard. En Zeppos woonde op de Molenhoeve, bij het Belderbos en het kasteel. Wij hadden in ons dorp zelfs twee kastelen. Harry van de meulen(7) woonde zelfs in mijn straat en wij hadden het Tiegersbeuske. Kapitein Zeppos. Hij is nog ooit naar de Pinksterfeesten gekomen. In 2000. In ons en ook een beetje zijn Widooie. En toen hij stierf, heb ik een doodsbrief gekregen en een doodsprentje. Zeppos was ons niet vergeten. En wij hem niet.
Er waren natuurlijk ook buitenlandse feuilletons. Daktari met de chimpansee Cheeta en de schele leeuw Clarence. Ivanhoe, de middeleeuwse Kapitein Zeppos van de Engelsen. Wij speelden Ivanhoe na. Wij probeerden het kasteel van ‘Sjotse’ in te nemen. Maar in tegenstelling tot Ivanhoe, werd dit kasteel bewaakt door een hond. Het dier had het formaat van een serieus kalf. En wij waren toen nog verschillende maten kleiner. Het kasteel bleek onneembaar. Toch zolang de hond er was. The Saint die enorm fel op Ivanhoe leek. Mannix, waarvoor ik ’s zaterdags later mocht opblijven, om te zien hoe hij, met de hulp van de mooie Peggy, alle misdaden oploste. Time Tunnel en The Man from U.N.C.L.E. Ik had in een woordenboek opgezocht dat ‘uncle’ oom betekende. Ik heb mijn ooms verschillende keren bezocht en vragen gesteld, maar de helden van de televisie heb ik er nooit ontmoet. Waarschijnlijk hadden ze onderdak gevonden bij de oom van iemand anders. Ofwel hebben die van mij iets voor mij verzwegen. De Thunderbirds spraken ook tot onze verbeelding. Deze sprekende poppen hadden allerlei vernuftige machines die een nummer droegen. Een raket, een ruimtestation, een onderzeeër, een groot vliegtuig. Ik bouwde dat allemaal na met lego. Wij gebruikten toen onze verbeelding nog om zelf iets in mekaar te knutselen. Tegenwoordig moeten ze het zo kunnen kopen, of ze willen het niet meer.
Voyage to the bottom of the sea. De reis naar de bodem van de zee. Dat was ook een spannende serie, die zich vooral onder water afspeelde. Met een duikboot en enorme monsters. Kilometers grote octopussen en andere verschrikkelijke monsters die de wateren bedreigden. Wat waren wij blij dat die monsters op het droge niet konden overleven. Zo’n monster kon mijn dorp in één hap naar binnen slikken. Zonder moeite. En ons erbij, zonder te kauwen. Hup, in één slok naar binnen. Wij hadden in school wel geleerd over Jonas en de walvis, maar wij waren er toch allerminst gerust in.
Wanneer wij de vijver rond het kasteel passeerden, waren we nooit helemaal op ons gemak. Er moest maar eens zo’n arm uit het donkergroene water opduiken en ons naar de diepte sleuren. In die tijd las ik de strips van De Rode Ridder. Daar verschuilden de monsters zich ook altijd in de slotgrachten. Ze hadden er kennelijk plezier in om zonder de minste waarschuwing uit deze poelen op te duiken. De strips van De Rode Ridder vormden allesbehalve een geruststelling. De ‘vluwbeek’ daar voelden we ons een stuk veiliger. Ten eerste was het water heel helder en kon je tot op de bodem kijken. Ten tweede was de ‘vluwbeek’ veel te smal voor zulk ongedierte.
Er waren ook andere reeksen zoals The Fugitive, over een man die ten onrechte van moord verdacht werd, en altijd maar moest vluchten. Ik had medelijden met de man, altijd maar weglopen, ik werd moe van hem hele avonden op het scherm te zien lopen. Bonanza, High Chaparral en Gunsmoke, dat was spek voor onze bek. Op de kermis bevoorraadden wij ons met pistolen en geweren. Dat kon toen nog. Er bestond nog geen wet op verboden wapendracht. Wij moesten onze wapens nog niet inleveren of laten regulariseren. En weldra schoten Pa, Hoss, Adam, Little Joe, Manolito, Festus en al die anderen op die verraderlijke indianen die je voor niets kon vertrouwen. Tegenover de kerk was er toen een café. Maar dat mochten wij niet als saloon gebruiken. Trouwens het café had ook geen klapdeurtjes. Een paar moedigen kropen in de huid van de indianen en probeerden ons te scalperen. Maar wij vochten dapper terug. Tenminste zolang het rolletje bommekes in onze revolver niet op was. Daarna waren de Apachen, de Sioux en de andere rode broeders in het voordeel. Zij hoefden maar naar de Fowboer te gaan om een nieuwe voorraad pijlen uit de rietvelden achter het Muggebeuske en de vuilhoop te halen.
Ben de beer, Flipper en Skippy, dat kon toen nog. Toen bestond Gaia nog niet. In Mission Impossible en De Wrekers speelden mooie vrouwen de hoofdrol. Dat was lekker meegenomen in een periode van ontluikende puberteit. En natuurlijk Batman en Robin, met hun Batcar, hun Batcopter, hun Batboat en hun grot. Gemaskerde helden moesten blijkbaar een grot hebben om zich om te kleden. Zorro reed met zijn paard Tornado de grot in om te ontsnappen aan de achtervolgende soldaten. En daar verkleedde hij zich en werd Don Diego. Batman en Robin hadden een grot, vol moderne apparatuur met flikkerende lichtjes en… met een ander stel kleren. Je moest blijkbaar een goed gevulde kleerkast hebben.
Het is nu allemaal kleur geworden, het is nu allemaal computergestuurd geworden. Ben de beer is lang geschoten en verwerkt tot een bontmantel, Flipper zit ergens in een dolfinarium, de Indianen hebben ze in reservaten gestopt. Skippy serveren ze tegenwoordig in de betere restaurants. Mission Impossible bestaat niet meer, want nu is alles mogelijk, beweert men toch. Johan en zijn Rosita zijn het door de zure regen aangetaste Nekkersbos ontvlucht. De Alverman is voorgoed naar Avalon vertrokken, en of hij gelijk heeft. Mike Verdrengh heeft geen haar meer en Zorro geen snor meer. En kapitein Zeppos(8) is dit jaar overleden. Er zijn geen zekerheden meer in dit leven. Alleen mijn dorp leeft nog.
(1) Jean Poismans (1901-1987)
(2) Willy Philippeth (1956)
(3) Urbain Leus (1910-1988)
(4) Jozef Leus (1911-1984)
(5) Felicienne Testelmans (1919-2004)
(6) Cyriel Leus (1913-1978)
(7) Harry Nossin (1914-2002)
(8) Senne Rouffaer (1925-2006)
Leave a Reply